Op een enigzins druilerige dag zette ik mijn auto neer, net buiten het centrum van Den Haag en liep naar een klassieke ‘Haagse’ portiek. Theo Bos beed open, een fotograaf van landschap, architectuur en de stedelijke ruimte en leidde me naar binnen Onder het genot van een kopje thee bladerden we zijn nieuwe portfolio album door en babbelden we er goed op los.
Het viel me op in je werken dat je echt op een aparte wijze licht toont in je landschappen.
Ja, die hele fotografie hangt eigenlijk van het licht aan elkaar. Dat kun je ontkennen en roepen dat je dat achteraf in de doka aanpakt. Maar dat is een werk jongen, want anders wordt het veel te monotoon.
Dan zie je na de eerste vijftien foto’s niets meer.
Je, je moet de mensen eventjes weer bijhalen. Je moet zorgen dat de basis deugt, of totaal niet deugt, want dat is ook de grap. Als ik met die hele lange belichtingstijden in het pikkedonker sta te fotograferen heb ik echt geen idee wat er gebeurt. Mijn ogen, die kunnen dat niet aan. De winst pakker van digitaal is dat die sensor zo veel gevoeliger is, en met film al helemaal natuurlijk met het Schwartzschild effect. Je ogen vallen weg tegenover wat die sensor kan waarnemen. Als je maar lang genoeg belicht natuurlijk.

En ook op de juist manier belicht. Want je kan lang genoeg belichten, maar als je net over de grens gaat is het ook niet goed.
Ja, dat is pijnlijk. Vooral met echt lange tijden. Een kwartier of langer. Je hebt geen idee hoe snel het licht afvalt in de loop van de avond. Maar ik heb ook wel goeie kieken echt verknald door te denken dat het bijvoorbeeld anderhalve stop extra moest belichten om te compenseren voor het wegvallen op het einde. Dan krijg je dus een lucht waar je banding in krijgt en de kleuren echt niet meer fatsoenlijke zijn. Het leuke van een foto is dat dingen op een plat vlak terechtkomen. Ik probeer te voorzien hoe dat gaat vallen, maar ik vind dat vreselijk moeilijk. Dus ik kijk vaak door slechts een oog. Dan denk ik dat iets goed uit zou kunnen pakken, maar ik word meestal eigenlijk enorm verrast door wat ik vastleg. Terwijl je bij de opname al keuzes maakt om te kijken of het de moeite waard is. Je doet een stap naar links en naar rechts om te kijken of dingen dan beter gaan vallen in je compositie. Zo heb je dat ook daarna bij de selectie, dat speelt net zo een grote rol. ‘Jezus, dat lijntje, wat mooi!’ Dan kun je dat met een beetje handigheid soms tot het onderwerp van de foto maken. Alhoewel, de eerlijkheid gebiedt me dan te zeggen, bij de opname heb ik dat niet gezien. Totaal niet. Daarom is dat platte vlak zo gaaf. Ik hou d’r ook wel van om iets in het platte vlak te richten en daarmee te abstraheren. Want die werkelijkheid, die is nogal dwingend. Het is wordt heel snel; wat je ze ziet is wat er was en dat wordt wat er op die foto staat. Dus je komt in een loop terecht waarbij je denkt; ‘ja fok, is dat nou alles?’ Er zijn natuurlijk trucs en benaderingen waardoor je nog steeds in die werkelijkheid staat en ermee bezig bent, maar er wel een draai aan kan geven.
Eigenlijk dat je zo het platte registreren overstijgt?
Ik weet nog steeds niet hoe je het moet noemen. Ik weet wel waar de grens zit hoor, want het wordt heel snel flauwekul. Het is wel gaaf om je te bevrijden van die dwangmatigheid van die fotografie. Dat je steeds maar een-op-een die werkelijkheid moet weer geven. Er ging echt een hoop gepiel aan vooraf voordat ik door had waar het die grens zou zitten en wat de kwaliteit is. Want je kan heel snel alles abstract maken, zeker achter de computer als je aan de levels trekt. Je komt snel in het land terecht van de cursusfotografie. ‘Okay jongens, we zijn gewend om het altijd zo te doen. Nu geef ik je een paar opdrachten dus zorg dat je loskomt van je vertrouwde manier van kijken. Het maakt niet uit wat je doet alles is goed als je maar loskomt.’ En dat levert een bepaalde resultaat op. Als je een goede cursus leider hebt of een goede cursist bent, dan weet je op een gegeven moment dat die resultaat slechts een tussenstap was. Maar het heeft mij onwerkelijk veel tijd gekost eer ik doorhad wanneer je dan uit die semi abstractie kwaliteit haalt.
Zie je jezelf meer als een tolk of als een registrator van wat je ziet?
Die werkelijkheid blijft dwingend en ik vind het wel prettig hoor. Ik ben eigenlijk nooit de baas. Ik kan wel proberen dingen naar mijn hand te zetten, maar ik weet dat het afhankelijk is van hoe het licht is of er wel of geen foto komt. Dus als alles bij elkaar komt dan loop ik de kans dat ik een tolk ben van die situatie en dat ik uiteindelijk de auteur wordt die er wat mee doet. Maar voor maximaal vijfentwintig procent, voor de rest is er die werkelijkheid. Altijd die werkelijkheid. Je bent gewoon niet de baas. Ik heb veel schilders vrienden en die kijken met jaloezie naar mijn hoge productie daarentegen kijk ik met jaloezie naar de constante die in hun werk hangt. Dat zij echt de baas zijn. Als ze teveel gedronken hebben lijkt het ook nergens op, maar in ieder geval is het niet dat ze zo veel moeten accepteren van hun doek. Want dat doek, ja dat is er en je verf doet meestal ook wat ze gewend zijn. Er was een moment dat ik na het fotograferen een keer dacht; ’Jezuuus weer niet scherp, wanneer leer ik het nou.’ Ik ging daarna terug naar die locatie en toen leerde ik dat je nooit meer terug krijgt wat je in het eerste moment had en dat je dat ook moet accepteren. Dat je wel moet blijven kijken en gewoon moet denken; ‘Okay, dit is ‘m niet, maar er zit wel wat in dus laat ik me hierop richten.’ Wat die schilders hebben is dat ze toch echt de baas zijn en dat ze kunnen zegen: ‘Dit heb ik verprutst, maar volgende keer weet ik waar ik het verprutst heb en dan pak ik vanaf daar een andere werkwijze.’ Dat hebben wij niet. Wij zitten echt met die werkelijkheid in alles en het luistert zo vreselijk nauw. Ik weet in de duinen dat als het net heeft geregend dat het zo goor groen wordt. Dan wordt het zwaar en log, totaal niet pittoresk. Maar wel effectief om foto’s te maken die niet per direct plezierend zijn , en hierdoor komt er ook meer ruimte in te zitten.
Is er ook iets wat je wil communiceren of wil je het landschap, de foto, iets uit zichzelf laten zeggen.
Het gaat mij puur om beeld te maken waar intensiteit in zit en dat het echt een beeldende kwaliteit heeft. Ik wil ook onderscheidende beeld maken. Niet omdat ik zo nodig beroemd moet worden, maar omdat ik getraind ben in telkens een stap verder zetten en steeds dichter bij mijn eigen beeld komen. Ik zet niet zomaar een camera neer. Het is geen druk op de knop en dan dat de landschap mijn lens instroomt en dat het dan foto is. Zoals vroeger in de doka en nu achter de computer, het is altijd het sturen van dat beeld naar wat ik op dat moment kan en wat ik voor een deel bij de opname zag. Omdat ik vooral al werkend ontdek waar de ruime zit, waar de rek in zit en een beeld van kan maken. Ik heb een handje van om nogal licht af te drukken. Je zit sowieso met veel te veel contrast, dus je moet altijd ingrijpen. Hierom ben ik het gewend om er iets aan te doen en dat was vroeger in de doka ook zo. Ik weet nog hoe blij we waren toen Multigrade papier op de markt kwam. Dat je de mogelijkheid kreeg om het beeld naar je hand te zetten. Daarvoor was het altijd een keuze. Iets opofferen omdat je nu op gradatie drie werkt en dan te zien dat het op plekken te zacht en elders te hard wordt. Het waren altijd compromissen. Die zijn er nog steeds wel, maar ik ben wel de gene die het beeld maakt. Daar komt het zeker op neer.

Het blijft eigenlijk altijd de ruimte, het landschap of de stad van Theo Bos?
Ja, er zijn mensen die absoluut herkennen en tegen mij zeggen ‘ik zag er weer eentje.’ Zeker vroeger toen ik in opdracht werkte en mijn werk op plekken verscheen. Ik werkte toen ook anders, met echt zo een knetterende zwart-wit beeld. Veel meer met groothoeken en we fotografeerden altijd mensen, wel in stedelijke ruimtes als decor. Daarin vlogen mensen, van alles, van links naar rechts. Dat was erg herkenbaar en ja, dat heb ik dus nu ook wel met mijn huidige manier. Maar het werk wordt nu niet gepubliceerd, dus het wordt weinig gezien. Ik exposeer zelden nog, maar de mensen die mijn werk kennen die weten wel wanneer er iets van mijn weer geslaagd is.
Ik zag wel vrij duidelijk terugkomende elementen. Bijvoorbeeld in de kleuren, veel pastel tinten, ook bij de stedelijke ruimtes, alleen dan nu een vertaalslag makend naar de duinen. Was dit ook een bewuste opbouw?
Nee joh, nee. Er is nooit iets volgens plan gelopen in mijn leven. In dit geval ook met de duinen. Ik heb een hernia gehad en daarna kreeg ik een nieuwe heup. Ik moest steeds weer gaan bewegen en in beide gevallen ben ik de duinen ingetrokken, het beste gebied om te herstellen. Ik was daarvoor al een tijdje aan het denken dat ik die duinen moest doen. We waren gewoon een keer gaan lopen met een vriendin en we kwamen bij dat stuk waar ze de toplaag verwijderd hadden. Dat was surreëel. We kwamen daar toen die enorme graafmachines nog stonden en je zag toen al wat ze gedaan hadden, die grote sporen in het land. Het was een bulldozer waarmee ze een verhoogd duin aangelegd hadden. Compleet nep en daar ben ik gek op. Het zijn dingen die we verzinnen en daarna roepen dat we de natuur teruggegeven hebben aan de natuur. Terwijl het slechts een opvatting is en een ongelofelijk veel werk is geweest. Een kunstmatig landschap. Ik hou van mensen en ik hou van alles wat we ondernemen om te zorgen dat het leven zinvol is. Dit is ook zo een ding waarbij je je af kan vragen, was het zinvol. Maar we hebben het wel gedaan. Dus dan word ik ongelofelijk blij. Je ziet ook dat we het gewoon aan het verliezen zijn. Dat gebied waar zeven jaar geleden de toplaag weg gehaald is, daar zie je hoe sterk de duin is, het natuur is. Zoiets heb ik eerder gezien. Ik heb vroeger in Oost-Duitsland op oude militaire terreinen gefotografeerd. Veel terreinen waar de Russen hebben gezet. Daar zie je ook dat die natuur, als je even niet oplet, dat het dan snoeihard de baas is. Dat als je een huis niet onderhoudt, er binnen vijf jaar een berk in je dakgoot groeit en binnen tien jaar de wortels tot beneden in je huis doorgedrongen zijn. Ze zitten in de muren en alles gaat stuk en alles verkruimelt. Dat red je gewoon niet. Dat speelt hier ook. Het idee van die duinen, dat die weer oorspronkelijk stuivend moeten zijn en weet ik niet wat.
Dus je kijkt naar de kracht van natuur, zowel naar de kunstmatige natuurgebieden als naar het landschap van de stad. Om van jouw website te citeren ‘als ik nou de stedelijke landschap moe ben, dan ga ik de duinen in.’ Wat staat hier achter?
Als je ziek bent, dan is die stad gewoon enorm lastend. Je moet constant op je hoede zijn terwijl de enige waar ik in de natuur op mijn hoede voor moet zijn is dat ik niet misstap. Dus het zijn bewegingen over een langere tijd. Ik kan ook beter zonder de stad kan dan zonder de duinen. Dat is absoluut waar. Dat heeft ook met mijn opvoeding te maken en waar ik vandaan kom. Ik kom van de Veluwe. Mijn ouders hielden ook van de natuur. Vooral mijn vader die een enorme vogelaar was, paddenstoelen zocht en noem het maar op. Ik ben groot geworden in het bos en nu woon ik in Den Haag. De stad is een heel erg aantrekkelijke biotoop, maar bij vlagen is het gewoon niet te harden en dan ben ik blij met die duinen. Maar ik zit nu al weer een jaar te broeden om die stad weer te gaan doen.
Je bent begonnen met het stedelijke ruimte fotograferen. Hoe groot was de rol van de mens daarin voor jou?
Ik was een sociaal geëngageerde fotograaf met nogal artistieke nijgingen. Het stukje stad is in hoeveelheid niet zo groot op mijn website op het moment. Mijn eindexamenwerk bestond destijds uit portretten. Ik had een serie met grafische ontwerpers voor het vakbond geschoten. Dan was er nog mijn project met het fotograferen van recordpogingen in Nederland. Ik was bezig om te kijken hoe je het beeld anders kon krijgen en mijn grote voorbeeld was toen Hans Aarsman. Zijn benadering sprak mij aan en later kwam Stephen Shore en allemaal van die New Topographers erbij. Het gevolg daarvan was dat mensen steeds minder centraal stonden in mijn werk en dat foto’s zonder mens ook mogelijk werden. Als er mensen op stonden, als het even kon in ieder geval, was het vooral om de gekkegheidjes. Dat zie je bij wat ik deed met die serie over Record pogingen in Nederland en later met Recreatie in Nederland voor het Rijksmuseum. Mensen verzinnen van alles en als dat plaatsvindt in een interessant decor, dan heb je een foto. Dan gaat dat tegen mekaar inwerken als je gelukt hebt wordt het surreëel. Laten we zeggen het langst paalzitten boven een sloot. Dat is absoluut een gekkigheidje. Als dat gebeurt in zo een Vinkeveense landschap, vaak nog met een flits d’r bij voor de sfeer. Dan krijg je dus het beeld wat uit zichzelf gek is, wat er in gebeurt gek is en dat in een doodnormaal landschap wat daardoor ook gek wordt. Dat buitelt over mekaar heen. Later heb ik dat allemaal gestript en ben ik veel doordachter gaan werken. Maar ik heb het naar mijn zin. En het gebeurt dat beeldelementen op rare manieren bij elkaar komen zonder dat daar bewust gekkigheidjes uitgevoerd worden.
Het beeld wat me hiervan heel erg bijstaat is er een die je bij Den Haag station hebt gemaakt. De trap waarbij de mensen op exacte afstanden van elkaar lopen.
Surreëel. Ja, die tussenruimte nemen we aan om niet bij elkaar in de ruimte te komen. Dat gebeurt dus in een ruimte van vijftien meter lang en dan zit iedereen in die verhouding. Niets aan verzonnen, dat gebeurde gewoon zo. Ik grijp niet in. Dit is wat het is. Dit is hoe wij zijn. Ik heb met Hannes Walraven samen aan een van de documentaire opdrachten voor het Rijksmuseum gewerkt; ‘Recreatie in Nederland’. Hannes, die ensceneerde alles en ik fotografeerde de werkelijkheid. Dat schiep verwarring want ze dachten dat alles van Hannes was, omdat alles geënsceneerd leek. Maar de grap is dat wij als mens vreemd in elkaar zitten. We verzinnen en doen allerlei dingen. Als je dat een beetje isoleert zie je dat het eigenlijk heel gek is en dat levert een heel surreëel beeld op.

Je hebt veel met technische camera’s gewerkt en nu schiet je met een digitale middenformaat camera. Hoeverre speelt je apparatuur keuze een rol in hoe je werkt en wat je maakt.
Ik heb niet voor niets een ontwikkeling doorgelopen van kleinbeeld naar middenformaat en uiteindelijk het technisch camera. Eigenlijk twee keer het zelfde weg bewandeld toen digitaal ontstond en zich steeds verder ontwikkelde. Want ik heb toch een manier van beeld maken en presentatie voor me. Het gaat om detaillering en vooral om de stofuitdrukking. Dat vind ik vreselijk belangrijk. Als die stofuitdrukking goed is, dan hoef je ook niet zo te schreeuwen in het rest van je beeld. Dan heb je minder nodig en mijn fotografie is ook steeds simpeler geworden. Steeds minder gebruik maken van een flinke groothoek. Die gebruikte ik vroeger vooral in de reportage fotografie omdat wat in je beeld staat heel snel moet concurreren met wat verder in een krant of een tijdschrift staat. Nu is mijn beeld aan een muur los gezongen van zijn omgeving. Dan kun je veel soberder beeld maken. Op het einde van mijn eindexamenwerk zag ik de werken van Hans Aarsman over Nederland. Hij ging met een hoogwerker of met een bus waar die op het dak kon staan door het land en fotografeerde met een technische camera. Ik was toen nog sterk beïnvloed door zijn periode daarvoor, dat hij die camera scheef hield. Daar was ik net van aan het bijkomen en toen kwam er nog bij dat ik Stephen Shore ontdekte. Hij is ook echt een technische camera jongen. Die afstand in zijn beelden zijn waanzinnig goed. Wat ik bij hem zag, daarvan wist ik niet eens dat het kon. Dat je dat allemaal als lagen kan fotograferen. Als je dat met stofuitdrukking doet, dan wordt het echt wat. Daardoor kocht mijn Cambo. Het was vrij snel duidelijk voor mij dat als je die stofuitdrukking wil, dat je dan ook grotere negatieven nodig hebt. Dat is nog steeds zo en ik zit nu ook te kijken om er een weer in huis te halen. Als ik ooit weer geld krijg voor bijvoorbeeld een hele grote architectuur klus, waar ik dat mee moet doen, kan ik het weer verantwoorden. Dan ga ik denk ik toch weer een Alpa kopen. Ik had vroeger een Alpa, maar die Phase One achterwand had een nadeel. Als ik architectuur fotografeer, dan gooi ik mijn camera achterover en dan zie ik niet precies genoeg wat ik aan het doen ben met mijn compositie. Dat zie ik pas als het op het schermpje verschijnt en dan pas kan ik bepalen of ik inderdaad genoeg rek heb, genoeg ruimte of dat de boel volledig uit elkaar flikkert omdat ik te heftig corrigeer. Wat dat betreft vind ik het heel fijn als je ter plekke gewoon duidelijk je beeld kan maken en dat je kan shiften voor je perspectief correctie zodat je de boel recht houdt. Dat hoort bij hoe je dat soort beelden fotografeert. Ik zit echt niet te wachten op vallende lijnen. Dat is een beeldelement wat haaks staat op wat ik zoek. Het moet echt recht staan want dan komt die soberheid tevoorschijn. Dus ik zit echt te wachten tot Hasselblad weer die losse achterwanden op de markt brengt. Verhoudingsgewijs zijn die echt goedkoop geworden. Als je kijk wat het voorheen koste, oeioeioei. Ja, lachen, dat kunnen die Chinezen gewoon. Dan moet ik kijken of het die Alpa wordt, want die zijn zo godvergeten duur. Maar ik zag dat Cambo ook dat soort camera’s heeft en mogelijk zou dat een goede alternatief zijn. Op die Alpa had ik een Rodenstock 70mm objectief en wat was dat goed. Ik zie het nog steeds als ik mijn oude werk opgraaf om een portfolio te maken. Jezus wat een kwaliteit. Die Hasselblad lenzen zijn ook niet slecht, maar je moet achteraf alsnog flink sharpenen als je wil dat het ergens op lijkt. Maar die Rodenstockjes, die vertekent niet. Ze waren ook helemaal geshimd, dus de projectie vlak lag helemaal op de sensor. Alles was helemaal afgesteld, desnoods met handen en voeten. Maar dan kan je echt zeggen; dit is mooi. Ik dacht op een gegeven moment dat het een fetisj was, maar als ik die verschil al met een zijdelingse blik al zie dat het goed zit. Dat is gewoon de dingen doen zoals je dat echt wil.
Over de stedelijke ruimte nog een puntje, je hebt ook een keer aangegeven dat het ook een mentale ruimte is. Wat bedoelde je daarmee?
Oh, dus ik heb een keer nagedacht. Dat is vooral om aan te geven dat het een menselijke ruimte is, het is geschreven omdat ik bezig was met een stichting op poten te zetten om documentaire fotografie opdrachten te krijgen. Daarvoor heb ik die tekst geschreven om aan te geven dat het niet om projectontwikkeling gaat. Ik wil wel projectontwikkelaars bij betrokken hebben, maar de stad is van de mens. Daar gaat het om. Als je alleen maar bezig bent met projecteren van volumes als stadsontwerper, dan kun je daar alles in stouwen. Maar mensen kunnen niet meer leven. Dat is vanuit allerlei plekken bewezen en toch proberen ze het elke keer weer, want het is kost efficiënt als je met de mensen geen rekening houdt. Daarom vind ik die stad zo interessant, omdat wij er toch weer mee te loop gaan. Zo zijn er bijvoorbeeld die olifantenpaadjes. Een Nederlandse fotograaf ging daarmee aan de slag, Jan Dirk van den Burg. Bijvoorbeeld als er een stoep aangelegd wordt waarbij tussen de bushalte en de snackbar een grasveldje zit, dat er dan een pad tussen die twee platgelopen wordt door de voetgangers. In andere opzichten heb je dat ook. Zoals in het de doorgaande verkeer in het centrum. Er is gewoon geen mogelijkheid om de stad door te steken met de fiets behalve echt door het centrum te gaan waar iedereen die met z’n hoofd in de wolken rond dwarelt en tegen je aanloopt. We blijven elkaar keihard in de weg lopen. En dat komt doordat dit ons stad is. ‘Ik zit nu in mijn mentale ruimte en ik moet daarheen, geen gezeur.’ Als de stad dan niet meedoet qua ontwerp dan trekken we ons daar niets van aan.
Hebben we fotografie nodig om die mentale ruimte te ervaren of te zien?
Ja, ik vind het moeilijk. Ik denk dat ik hem nodig heb omdat het me stuur in wat ik interessant vind en waarneem in de stad. Ik wil fotograferen wat daar achter zit. Dus voor mij als maker is het belangrijk. Echter raak ik zo langzamerhand wel van overtuigd dat je van alles kan verzinnen, maar dat eigenlijk alleen nog maar die vreselijke dure PR nog werkt. En dan liefst met een enorme beloning erbij. Korting en weet ik veel wat. Mensen kijken nog amper, ze laten het beeld niet op zich inwerken. Behalve als er iets geils opstaat of als er iets van een beloning bij zit. Beeld is inwisselbaar geworden. Er zij nog weinig plekken en situaties die je kan fotograferen en dusdanig kan presenteren dat mensen bereid zijn om door de eerste laag te kijken. Als je een paar mensen mee kan nemen heb je het goed gedaan. Ik blijf wel denken dat de stad het nodig heeft dat er mensen op een andere manier naar kijken. Dat je dat moet blijven doen omdat er desondanks een hoop collectieven en schrijvers zijn die blij zijn als ze dit zien. Ze kunnen dan hun eigen verhaal ermee illustreren. Maar het is niet zo dat als je zo een project op Instagram zet en dat dan mensen los gaan met ‘Ja, fok, het is een mentale ruimte die stad’.
Geldt dit ook voor de duinen, of in het bredere zin het gemaakte natuur?
Een duin is veel meer een canvas. Dat is mijn eigen mentale ruimte, ik haal daar iets uit en ik leg daar in wat ik wil. Dat gaat ook makkelijker in de duin of de zee dan met de stad. De stad is een construct, daar komt zo veel bij elkaar waar je de betekenis niet van kan ontkennen. Duinen zijn al an sich abstract.

Heb je door de jaren heen ook iets gevonden wat de Nederlandse ruimte kenmerkt?
Het is wel een strak georganiseerde land en daarmee een beetje hoekige wereld in Nederland. Anderzijds is het mijn manier van kijken geworden om dingen weg te strippen. Dus ik ben er niet uit of dat land nou echt zo is, of omdat ik dat zo wil omdat het dan beter op mijn sensor terechtkomt. Als ik uit het buitenland terug kom dan valt het me wel op dat het ongelofelijk smerig is en tegelijk gigantisch goed onderhouden is qua infrastructuur. Dat we een sobere vormgeving hebben van de ruimte om ons heen. Zodra mensen hier ingrijpen, dan krijgen we vrij snel de klare lijn voor ons. Het is wel eens jammer dat die tekentafel zo overheersend is en dat er niets meer organisch groeit. Mijn allerbeste vriend Paul is helemaal gek van Engeland en die prijst de steden daar enorm aan. Steden die al decennialang stervens arm zijn geweest en eigenlijk niets konden ombouwen. Daarentegen zijn wij een rijk landje en we konden altijd dingen veranderen. Zo af en toe drie jaar niet, maar daarna gingen het weer. Maar dan ging iedereen het via de zelfde stijl veranderen waardoor, zeker bij de dorpjes, alles het zelfde werd en er geen lol meer aan is. Dat er nu allerlei dingen verzonnen moeten worden waarom je naar verschillende plekken toe zou moeten. Met kleuren bijvoorbeeld. Want in die gemeente hebben ze een kerk met een oranje deur. Speciaal aangelegd. Je moet erheen!
Alle foto’s door Theo Bos